fossiel

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Het fossiel van een Rhacolepis buccalis uit het .

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fos·siel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘versteend overblijfsel’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Van het Latijnse fossilis (opgegraven, uitgegraven)
enkelvoud meervoud
naamwoord fossiel fossielen
verkleinwoord fossieltje fossieltjes

Zelfstandig naamwoord

fossiel o

  1. (geologie) overblijfsel of afdruk in gesteenten van levensvormen uit het verleden
  2. iemand met erg ouderwetse, verstarde opvattingen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fossiel fossieler fossielst
verbogen fossiele fossielere fossielste
partitief fossiels fossielers -

Bijvoeglijk naamwoord

fossiel

  1. (geologie) tot fossiel geworden
    • Aardgas is een fossiele brandstof. 
    • Er werden fossiele resten van mammoeten gevonden. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen