fonoloog
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fo·no·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fonoloog | fonologen |
verkleinwoord | fonoloogje | fonoloogjes |
Zelfstandig naamwoord
de fonoloog m
- (taalkunde), (beroep) een persoon die fonologie gestudeerd heeft
- De fonoloog zal zo zijn lezing geven.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een persoon die fonologie gestudeerd heeft
Gangbaarheid
- Het woord fonoloog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fonoloog" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -loog in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Taalkunde in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 72 %
- Prevalentie Vlaanderen 76 %