fijnbesnaard

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

de fijnbesnaarde harpspeelster
Uitspraak
Woordafbreking
  • fijn·be·snaard
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fijnbesnaard fijnbesnaarder fijnbesnaardst
verbogen fijnbesnaarde fijnbesnaardere fijnbesnaardste
partitief fijnbesnaards fijnbesnaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

fijnbesnaard [1]

  1. met een subtiel gevoelsleven
    • Deze vogel kan behoorlijk hard opereren, maar klinkt toch altijd fijnbesnaard. Het subtiele uitfaden van zijn dwarrelende fluitklanken geeft iets aarzelends aan het dier dat verder één bonkje zelfovertuiging is.[2] 
    • Patrick Laureij blijkt een fijnbesnaard stand-upcomedian te zijn, die zijn onderwerpen telkens van originele invalshoeken voorziet. Dekking hoog is geraffineerde comedy en ontroering ineen.[3]  
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Frans van der Helm 3 april 2017
  3. Volkskrant Joris Henquet 23 mei 2016
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be