fermeteit
Uiterlijk
- fer·me·teit
- afgeleid van het Franse fermeté (stevigheid, kracht, vastberadenheid) met het achtervoegsel -teit [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fermeteit | fermeteiten |
verkleinwoord | - | - |
de fermeteit v
- Het woord fermeteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fermeteit" herkend door:
19 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ fermeteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be