erledigen
Uiterlijk
- er·le·di·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
erledigen |
erledigte |
erledigt |
zwak | volledig | onscheidbaar |
erledigen
- overgankelijk uitvoeren, voltooien
- overgankelijk vernietigen, uitschakelen
- overgankelijk doden, liquideren, ombrengen