Naar inhoud springen

erin

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 13 jun 2019 om 01:52 (→‎top: vervanging sjabloon samenstelling)
  • er·in
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     in  
 persoonlijk     erin  
aanwijz.   nabij     hierin  
  veraf     daarin  
  vragend/betrekk.     waarin  

(scheidbaar)
erin [1]

  1. persoonlijk: *in+het, in+ze:
    • Het zat erin verstopt. 
    • Er zat iets in verstopt. 
  • De klad erin brengen
Het slechter gaan
  • De sokken erin zetten
vluchten
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]


erin

  1. Sjabloon:zoogdieren olifant