elevator

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ele·va·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord elevator elevatoren
elevators
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de elevatorm

  1. los-, hijs- of zuiginrichting voor steenkolen, ertsen, zand, meel, erwten, graan
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /ˈɛləˌveɪtər/
enkelvoud meervoud
elevator elevators

Zelfstandig naamwoord

elevator

  1. lift