elektrode
Uiterlijk
- elek·tro·de
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘geleider van elektrische stroom in elektrolyten en gassen’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
- [2]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | elektrode | elektroden elektrodes |
| verkleinwoord | elektrodetje | elektrodetjes |
de elektrode v
- (scheikunde) een stuk materiaal dat alleen elektronische geleiding kent en dat dient om een stroom door een eletrolyt of een vacuüm te voeren
- De vorm en het materiaal van een elektrode zijn erg belangrijke parameters in de elektrochemie.
- Het woord elektrode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "elektrode" herkend door:
| 97 % | van de Nederlanders; |
| 98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "elektrode" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ elektrode op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Scheikunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %