triode
Uiterlijk

- tri·o·de
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘elektronenbuis met drie elektroden’ voor het eerst aangetroffen in 1937 [1]
- afgeleid van de afkorting van elektrode met het voorvoegsel tri- [2]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | triode | trioden triodes |
| verkleinwoord | triodetje | triodetjes |
de triode v
- (elektrotechniek) radiobuis met drie elementen (kathode, anode, 1 rooster)
- Het woord triode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "triode" herkend door:
| 61 % | van de Nederlanders; |
| 66 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "triode" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ triode op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Voorvoegsel tri- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Elektrotechniek in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 61 %
- Prevalentie Vlaanderen 66 %