eigendomsperceel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·gen·doms·per·ceel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eigendomsperceel eigendomspercelen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het eigendomsperceelo

  1. (juridisch) stuk land dat in particulier bezit is
     De beter gesitueerde stadscreool kiest liever voor een eigendomsperceel op een der verkavelingsprojecten als Ma Retraite, Benie's parks of Cupido, bouwt een huis met balkon en legt een grasgazon aan.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. eigendomsperceel op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 december 2021 Weblink bron
    Mildred H. Caprino
    “Contacten tussen stad en district” (1992), DBNL