drieluik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Drieluik
Uitspraak
Woordafbreking
  • drie·luik
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘schilderstuk met drie panelen’ voor het eerst aangetroffen in 1891 [1]
  • samenstelling van  drie  en  luik  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord drieluik drieluiken
verkleinwoord drieluikje drieluikjes

Zelfstandig naamwoord

drieluik o [3]

  1. schilderstuk dat uit drie onderling verbonden panelen bestaat
  2. radio- of televisieprogramma, film, boek, artikel, muziekstuk enz. die of dat uit drie delen bestaat
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen