doublet
Uiterlijk
- dou·blet
- In de betekenis van ‘dubbel exemplaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1771.[1]
- Leenwoord uit Frans doublet ‘doublure van een schild’, verkleiningsvorm van double ‘dubbel’.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doublet | doubletten |
verkleinwoord | - | - |
- dubbel exemplaar van iets
- (taalkunde) twee of meer woorden in dezelfde taal die etymologisch dezelfde herkomst hebben, maar zich verschillend hebben ontwikkeld
- De Nederlandse woorden "fris" en "vers" zijn een doublet.
- (natuurkunde) tweevoudige spectraallijn, of tweevoudige energietoestand van een atoom
- (jachttaal) het gelijktijdig schieten van twee stuks wild met twee lopen van hetzelfde geweer
- (visserij) het vangen van twee vissen met hetzelfde aas
- (spel) worp waarbij alle dobbelstenen dezelfde ogen hebben
- (bridge) extra bod voor meer punten
- [2] tweelingwoord
- Het woord doublet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doublet" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "doublet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ doublet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Taalkunde in het Nederlands
- Natuurkunde in het Nederlands
- Jachttaal in het Nederlands
- Visserij in het Nederlands
- Spel in het Nederlands
- Bridge in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 78 %
- Prevalentie Vlaanderen 67 %