doppen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dop·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘pellen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doppen
dopte
gedopt
zwak -t volledig

Werkwoord

doppen

  1. overgankelijk het verwijderen van de peulenschillen van erwten, bonen, enzovoort
    • De een dopte boontjes, de ander schilde aardappelen. 
  2. (België) het krijgen van een uitkering omdat je geen betaald werk hebt
Uitdrukkingen en gezegden
  • zijn eigen boontjes doppen
voor zichzelf zorgen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de doppenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dop

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen