Naar inhoud springen

dol op

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 26 dec 2018 om 17:23 (top: niet-GB nieuwe stijl)
  • dol op
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dol op doller op dolst op
verbogen (alleen
predicaat)

dol op

  1. verrukt van, verzot op
    • Beren zijn dol op honing 
    • Hij bleef dol op zijn kleinkinderen. 
    • Door zijn lange verblijf in Engeland werd hij dol op rugby. 
  2. verliefd
    • Dol op haar man aarzelde ze geen moment om met hem mee te gaan.