dol op

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dol op
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dol op doller op dolst op
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

dol op

  1. verrukt van, verzot op
    • Beren zijn dol op honing 
    • Hij bleef dol op zijn kleinkinderen. 
    • Door zijn lange verblijf in Engeland werd hij dol op rugby. 
  2. verliefd
    • Dol op haar man aarzelde ze geen moment om met hem mee te gaan. 
Vertalingen

Gangbaarheid