disponeren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·po·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘beschikken, regelen’ voor het eerst aangetroffen in 1456 [1]
  • afgeleid van het Latijnse 'ponere' (plaatsen) met het voorvoegsel dis- of misschien van het Franse disposer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
disponeren
disponeerde
gedisponeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

disponeren

  1. beschikken over
    • ...doch dat hy niet voor by kan, zyne bevreemding te kennen te geeven, dat men hier op de enkele aanvraag van ondergeschikte lieden over zulk eene aanmerkelyke somme uit 's Lands Casse disponeerde.[3] 
  2. regelen, beschikken
    • Tevens disponeerde zij, dat haar goederen na haar dood onder haar kinderen deelbaar zouden zijn. 
  3. gebruik maken van iets, toepassen
    • Dit orgel heeft 7 slepen, terwijl Meijer op het Alblasserdamse orgel 8 stemmen disponeerde. 
  4. geld opnemen
    • Uit dat onderzoek bleek, dat de X gemiddeld eenmaal per zes weken een grootbedrag disponeerde. 
  5. een vordering innen
  6. aanleiding geven, de neiging doen ontstaan
    • Het is zeer wel mogelijk, dat buitenkerkelijkheid meer dan kerkelijkheid tot de gang naar de prostituée disponeerde. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen