convocaat
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- con·vo·caat
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van convoceren met het achtervoegsel -aat (met het voorvoegsel con-)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | convocaat | convocaten |
verkleinwoord | convocaatje | convocaatjes |
Zelfstandig naamwoord
convocaat o
- een oproep tot verschijning bij bijvoorbeeld een vergadering
- Hij kreeg een convocaat thuisgestuurd.
Synoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord convocaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "convocaat" herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be