constituent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·sti·tu·ent
enkelvoud meervoud
naamwoord constituent constituenten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de constituentm

  1. onderdeel
  2. (taalkunde) een deel van een zin dat zich in syntactisch opzicht als eenheid manifesteert
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

58 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Frans

Werkwoord

vervoeging van
constituer

constituent

  1. derde persoon meervoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van constituer
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van constituer