concretiseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
concretiseren
concretiseerde
geconcretiseerd
zwak -d volledig
Woordafbreking
  • con·cre·ti·se·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

concretiseren

  1. overgankelijk (m.b.t. een gegeven) concreet maken
    • Een mens getekend door een jong kind is niet veel meer dan twee rondjes en 4 lijnen (voor de ledematen). Dikte geven aan de ledematen en handen en voeten tekenen concretiseren de betekenis van de tekening . 
     Op het moment dat ze op haar hurken ging zitten om haar plannen te concretiseren, verscheen er nog een lichtbron in de kamer.[1]
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen