concessionaris
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- con·ces·si·o·na·ris
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse concessionnaire of daarvoor van het Latijnse 'concessionarius' (met het voorvoegsel con-)[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | concessionaris | concessionarissen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de concessionaris m
Synoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord concessionaris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "concessionaris" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be