comité
Uiterlijk
- co·mi·té
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘groep personen met uitvoerende taak’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1]
- van Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | comité | comités |
verkleinwoord | comiteetje | comiteetjes |
het comité o
- groep mensen die iets voorbereidt of organiseert, zoals een herdenking of feest
- Dit comité organiseert elk jaar het zomerfeest.
- groep mensen die zich inzet voor een politiek of maatschappelijk doel
- De studenten vormden een comité dat zich met pamfletten en een protestmars tegen de regering van Pinochet keerde.
- Het woord comité staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "comité" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "comité" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ comité op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 94 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %