cohabitatie
Uiterlijk
- Geluid: cohabitatie (hulp, bestand)
- co·ha·bi·ta·tie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘paring’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- Naamwoord van handeling van cohabiteren met het achtervoegsel -atie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cohabitatie | cohabitaties |
verkleinwoord | - | - |
- (seksualiteit) (formeel) geslachtsgemeenschap
- (onwettige, ongehuwde of buitenechtelijke) samenwoning
- door de nood gedwongen samenwerking tussen twee onwaarschijnlijke partners
- Het woord cohabitatie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cohabitatie" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "cohabitatie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ cohabitatie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -atie in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Seksualiteit in het Nederlands
- Formeel in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 73 %
- Prevalentie Vlaanderen 90 %