coachen
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- coa·chen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
coachen |
coachte |
gecoacht |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
coachen
- overgankelijk (sport) instructies en leiding geven aan een sportteam of sporter
- Deze finale coacht hij zijn laatste wedstrijd.
- begeleiden, iemand helpen om betere prestaties te leveren (werk, sport etc.)
- „Maar echt ideaal”, zegt Kuyken, „zou het zijn om een gesubsidieerde structuur op te bouwen waarbij regionale centra in nauwe samenwerking met lokale docenten talenten coachen, om ze daarna naar één landelijk centrum te sturen. Vergelijk het met sportcentrum Papendal.”[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord coachen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'coachen' herkend door
99 % | van de Nederlanders |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Floris Don 17 november 2015 NRC
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %