cesser
Uiterlijk
| stamtijd | ||
|---|---|---|
| infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
| cesser |
cessais |
cessé |
| eerste groep | volledig | |
cesser
- overgankelijk beëindigen, stoppen met, ophouden met
- onovergankelijk een einde nemen, stilvallen
- cesser de
stoppen met, ophouden met
- ne cesser de
steeds maar doorgaan met