Naar inhoud springen

causer

Uit WikiWoordenboek

Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
infinitief verleden
tijd 		voltooid
deelwoord
causer
causais
causé
eerste groep volledig

Werkwoord

causer

  1. aanrichten
  2. veroorzaken
  3. aandoen
  4. (spreektaal) praten
    «Hé! Je te cause!»
    Ik heb het tegen jou hoor!! [1]
  5. (spreektaal) roddelen, kletsen [1]

Verwijzingen

  1. ↑ 1,0 1,1
    Wouw, Berry van de
    , Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 46
Overgenomen van "https://nl.wiktionary.org/w/index.php?title=causer&oldid=3723409"