bruut
Uiterlijk
- bruut
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ruw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1923 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bruut | bruten |
verkleinwoord | bruutje | bruutjes |
de bruut m
- iemand die nietsontziend en gewelddadig optreedt
- Die vent is een echte bruut.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bruut | bruter | bruutst |
verbogen | brute | brutere | bruutste |
partitief | bruuts | bruters | - |
bruut
- nietsontziend en gewelddadig
- Zelfs het bruutste optreden vermocht de opstand niet neer te slaan.
- Het woord bruut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bruut" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bruut" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %