bricoleren

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bri·co·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]

Werkwoord

bricoleren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bricoleren
bricoleerde
gebricoleerd
zwak -d volledig
  1. op een slimme, slinkse manier iets voor elkaar krijgen
    • Het niveau van de betoogtrant is erg hoog. Ingewikkelde wetenschappelijke formuleringen en abstracte termen maken het de lezer, en zeker de hbo-student, moeilijk. Wat moet hij aan met woorden als presentisch, categorische imperatief, deïnstitutionalisering, interventionistisch, kataleptisch, actantieel, anachoretisch en bricoleren? Een verklarende woordenlijst zou handig zijn. [2] 
    • In kunstcentrum Stroom in Den Haag draait het op de sympathieke tentoonstelling There, I fixed it juist om die do it yourself-mentaliteit: om brutaal improviseren, tegendraads bricoleren, iets uitvinden wat er nog niet was met allersimpelste middelen. [3] 
  2. op een klungelige manier iets repareren
  3. (sport) over de band spelen met biljart
Synoniemen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. bricoleren op website: Etymologiebank.nl
  2. Reformatorisch Dagblad Drs. N. C. van Velzen 04-03-2013 Waardevol boek over communicatie en levensbeschouwing
  3. NRC Lucette ter Borg 14 april 2011 Een nieuwe wijsvinger
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be