bliksemsgoed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blik·sems·goed
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen bliksemsgoed
verbogen bliksemsgoede
partitief bliksemsgoeds

Bijvoeglijk naamwoord

bliksemsgoed

  1. (informeel) heel erg goed, zeer positief
     Hij heeft geen behoefte aan gezelschap. Hij weet immers precies wat ze hem zullen zeggen: dat hij het maar weer eens bliksemsgoed voor elkaar heeft gekregen en dat men met al die nieuwerwetse fratsen niks heeft te maken.[1]
      Dan bracht hem de jongen den ronden hoed.
    Gevlochten uit stroo van Bengalen,
    Die stond hem, zij (zei) 't wijfje, bleksemsgoed (bliksemsgoed).
    [2]

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijwoord

Bijwoord

bliksemsgoed

  1. (informeel) heel intens, zodat het onmiskenbaar is
     Er viel niets te onderzoeken, want men vond volstrekt niets. Zodat toen gemakshalve geconcludeerd werd, dat die trein nooit was vertrokken. (…) Maar zij die vertrokken waren, wisten dat natuurlijk wèl. Verbeeld je dat zoiets met onze trein gebeurde; wij zouden dan toch bliksemsgoed weten dat we vertrokken waren, nietwaar?[3]
Typische woordcombinaties
  • bliksemsgoed weten
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 7 maart 2024 Weblink bron “Wier.”, 4e druk (1962), Bert Bakker / Daamen N.V., Den Haag, p. 96
  2. Bronlink geraadpleegd op 7 maart 2024 Weblink bron
    P.
    Ingezonden Stukken. De rijmelarij van den redakteur van de Indiër. in: Java-bode, jrg. 25 nr. 143 (20 juni 1876), Bruining, Batavia, p. 3 kol. 2
  3. Bronlink geraadpleegd op 7 maart 2024 Weblink bron “Afdaling in de vulkaan.” (1949), Amsterdamsche Boek- en Courantmaatschappij, Amsterdam, p. 28