bijvijlen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

[1] bijvijlen van een paardenhoef
Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·vij·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bijvijlen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijvijlen
vijlde bij
bijgevijld
zwak -d volledig
  1. ergens iets afhalen met behulp van een vijl
  2. (figuurlijk) iets aanpassen en verbeteren door kleine veranderingen aan te brengen
    • SGP-fractievoorzitter Van der Staaij concludeerde dat „het regeerakkoord aan gewicht heeft gewonnen: het is knellender en belangrijker geworden.” Teeven gaat zijn wetsvoorstel weliswaar „bijvijlen” om het precies in lijn met het regeerakkoord te brengen, maar ook niet meer dan dat. [2] 
    • Een troost voor iedereen die weleens ploetert met het op papier zetten van een gedachte: ook Jane Austen schreef haar romans niet zonder herhaaldelijk bijvijlen. Dat is goed te zien in haar manuscripten, die in digitale versie inzoombaar en doorzoekbaar zijn gemaakt door universiteiten in Oxford en Londen. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen