bezwijken
- be·zwij·ken
- In de betekenis van ‘sterven’ voor het eerst aangetroffen in 1682 [1]
- afgeleid van zwijken met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezwijken |
bezweek |
bezweken |
klasse 1 | volledig |
bezwijken
- ergatief zwichten
- het opgeven
- bezwijken aan: sterven
- De man bezweek aan de gevolgen van het ongeval.
- bezwijken onder: kapot gaan door niet sterk genoeg te zijn
- De vrachtwagen bezweek onder de te zware vracht.
- bezwijken voor: geen weerstand kunnen bieden aan verleidingen
- De jongen bezweek aan de verleidingen van de grote stad.
- bezwijken van: ten ondergaan gaan aan een oorzaak
- De marathonloper bezweek van de dorst.
1. zwichten
4. bezwijken onder: kapot gaan door niet sterk genoeg te zijn
|
- Het woord bezwijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezwijken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bezwijken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bezwijken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Sterk werkwoord klasse 1 in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Ergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %