betaalt vooruit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·taalt voor·uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
vooruitbetalen

betaalt (…) vooruit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooruitbetalen
    • Jij betaalt vooruit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooruitbetalen
    • Hij betaalt vooruit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vooruitbetalen
    • Betaalt vooruit! 

Gangbaarheid