bespreker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·spre·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bespreker besprekers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de besprekerm

  1. iemand die iets beoordeelt en daarover spreekt of schrijft; meestal een journalist die een kritiek schrijft in een krant of tijdschrift
    • De bespreker van vertaald proza heeft het gemakkelijker. Voordat een Nederlandse uitgever besluit een buitenlandse uitgave te laten vertalen, is het boek al vele sluizen gepasseerd: de Franse of Duitse uitgever, de buitenlandse critici, de internationale literaire agenten en zo meer. Met andere woorden, een Nederlandse bespreker van een Amerikaanse of Franse roman leest gemiddeld betere boeken dan zijn collega die het met Nederlands proza moet doen. Alleen al daarom is het een kwaliteit als een criticus zijn goede humeur niet geheel verliest. [1] 
    • Even schoot de uitgever in de rol van strijdbare anarchist die hij ooit was toen hij Vasalis schreef hoe hij in zijn dankwoord voor het eredoctoraat dat de Universiteit van Tilburg hem zou verlenen, een afkeer van het katholicisme wilde verwerken. Zijn wijze vriendin verbood hem dat te doen. Maar anarchisme laat zich niet beteugelen. Hij deed dat toch (uw bespreker was erbij). [2] 
Verwante begrippen
Hyponiemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen