bekvechten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bek·vech·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekvechten
bekvechtte
gebekvecht
zwak -t volledig

Werkwoord

bekvechten

  1. inergatief sprekend ruzie maken
    • Zij mogen elkaar niet en gaan om het minste bekvechten. 
     Nog een uur bekvechten met een retorisch superieure steradvocaat zou hij niet volhouden.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044633535
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be