behaaglijk
- Geluid: behaaglijk (hulp, bestand)
- be·haag·lijk
- Naamwoord van handeling van behagen met het achtervoegsel -lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | behaaglijk | behaaglijker | behaaglijkst |
verbogen | behaaglijke | behaaglijkere | behaaglijkste |
partitief | behaaglijks | behaaglijkers | - |
behaaglijk
- aangenaam warm en gezellig
- Er heerste een behaaglijk gevoel in die ruimte.
- ▸ Hoewel de onderwerpen niet bepaald vrolijk waren, had ze tijdens het gesprek een behaaglijk gevoel gekregen.[1]
- tevreden, op zijn gemak
- Hij is een behaaglijke man.
- Het woord behaaglijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "behaaglijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be