barbeel

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bar·beel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord barbeel barbelen
verkleinwoord barbeeltje barbeeltjes

Zelfstandig naamwoord

barbeel m

  1. (straalvinnigen) bepaalde vissoort die voorkomt in de middenlopen van rivieren, Barbus barbus op Wikispecies
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen