baksel
Uiterlijk
- bak·sel
- Naamwoord van handeling van bakken met het achtervoegsel -sel.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baksel | baksels |
verkleinwoord | bakseltje | bakseltjes |
het baksel o
- datgene wat gebakken is of wordt
- Zij hield haar baksel goed in de gaten door het raampje van de oven.
- Het woord baksel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "baksel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be