arbeiderswijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·bei·ders·wijk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord arbeiderswijk arbeiderswijken
verkleinwoord arbeiderswijkje arbeiderswijkjes

Zelfstandig naamwoord

de arbeiderswijkv / m

  1. wijk waar industrie arbeiders wonen / wijk met eenvoudige woningen
     De onlusten in de fabrieks- en arbeiderswijk Presnja waren de laatste gewapende incidenten van de revolutie van 1905.[2]
     Op de Cementerio Sur, achter de arbeiderswijk Carabanchel in Madrid, is iedere zeven minuten een afscheidsdienst voor een overleden coronapatiënt. Tijd om de doden in het rouwcentrum te brengen is er niet. En dus gaat het voor de deur van het zaaltje, met de kist nog in de wagen.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028261396
  3. Bronlink geraadpleegd op 30 maart 2022 Weblink bron
    11-04-2020
    “Zo gaan landen wereldwijd om met afscheid nemen in tijden van corona” (Oumaima Abalhaj), NOS