agglomeraat

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ag·glo·me·raat
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord agglomeraat agglomeraten
verkleinwoord agglomeraatje agglomeraatjes

Zelfstandig naamwoord

agglomeraat o [3]

  1. opeenhoping (zonder innerlijke samenhang)
  2. (geologie) chaotische verzameling van grove vulkanische stenen
Vertalingen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen