afwezen
- af·we·zen
- samenstelling van af en wezen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afwezen | - |
verkleinwoord | - | - |
- het afwezig zijn [2]
vervoeging van |
---|
afwijzen |
afwezen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afwijzen
- ...dat wij afwezen.
- ...dat jullie afwezen.
- ...dat zij afwezen.
- ...dat wij afwezen.
- Het woord afwezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.