afwezen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·we·zen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af en wezen [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afwezen | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het afwezen o
- het afwezig zijn [2]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afwijzen |
afwezen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afwijzen
- ...dat wij afwezen.
- ...dat jullie afwezen.
- ...dat zij afwezen.
- ...dat wij afwezen.
Gangbaarheid
- Het woord afwezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afwezen" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be