afwassop
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·was·sop
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van afwas zn en sop zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afwassop | |
verkleinwoord | afwassopje |
Zelfstandig naamwoord
het afwassop o
- warm water met afwasmiddel waarmee men de vuile vaat schoonmaakt
- ▸ Barbara pelt bollen, Erik doet het huishouden bij een vrouw die niet goed kan lopen, Anneke haalt torenhoge stapels borden door het afwassop. Alledrie horen ze bij het grote leger scholieren en studenten met een vakantiebaantje.[1]
Synoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord 'afwassop' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Vakantiebaantjes: ‘Je rent je rot’” (1984), DBNL