afwas
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·was
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afwas | afwassen |
verkleinwoord | afwasje | afwasjes |
Zelfstandig naamwoord
afwas m
- het afwassen, het af te wassene
Afgeleide begrippen
- afwasautomaat, afwasbaar, afwasborstel, afwaskwast, afwasmachine, afwasmiddel, afwasser, afwassing, afwasteil, afwaswater
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afwassen |
afwas
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwassen
- ... dat ik afwas.
Gangbaarheid
- Het woord afwas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "afwas" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ afwas op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be