afvangen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·van·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afvangen
ving af
afgevangen
klasse 7 volledig

Werkwoord

afvangen [2]

  1. overgankelijk iets opvangen dat wordt weggegooid
  2. overgankelijk iemand iets afnemen
  3. overgankelijk de laatste manoeuvre maken voor het landen van een vliegtuig
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Iemand een vlieg afvangen
iemand te vlug af zijn

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen