afscheiding
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: afscheiding (hulp, bestand)
Woordafbreking
- af·schei·ding
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van afscheiden met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afscheiding | afscheidingen |
verkleinwoord | afscheidinkje | afscheidinkjes |
Zelfstandig naamwoord
de afscheiding v
- wat afgescheiden wordt, wat uiteen gaat
- De afscheiding van melk bij de moeder hield op toen het jong gespeend werd.
- datgene wat zaken scheidt
- Ze brachten een afscheiding aan tussen de twee delen van de weide door middel van een hek.
- het uiteengaan van twee organisaties of staten
- De spanningen in het koninkrijk van Willem I leidden tot de afscheiding van België.
- Na de afscheiding van België raakte het koninkrijk in geldproblemen en moest Reuvens zijn opgraving in Voorburg zelf bekostigen.[1]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord afscheiding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "afscheiding" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ NRC Theo Toebosch 11 mei 2018 Rijksmuseum van Oudheden: 200 jaar graven naar schatten in de grond
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be