afreis
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·reis
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afreizen |
afreis
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afreizen
- ... dat ik afreis.
Gangbaarheid
- Het woord afreis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "afreis" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be