aflosser
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·los·ser
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aflossen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aflosser | aflossers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
aflosser m
- iemand die een taak van iemand anders overneemt
- ‘Ik heb tijdens mijn stage 36 uur zo goed als non-stop gewerkt op de spoeddienst. Ik heb maar 3 uur geslapen’, vertelt een anonieme student aan Veto. ‘Dat kwam doordat mijn aflosser door ziekte niet kon komen opdagen. [1]
- In de namiddag zal de hinder voor de reizigers enkel nog toenemen. Çhauffeurs van trams en bussen moesten binnenrijden omdat er geen aflosser was of reden binnen om actie te gaan voeren', verklaart Peeters.[2]
- iemand die (een deel van) zijn schuld betaalt, iemand die (een deel van) zijn schuld voldoet
- Wat Schenk ook dwarszit is dat de aflossers niet meer terug kunnen. „Je kan wel zeggen: ik neem weer wat vermogen op, maar die schuld is dan niet meer ontstaan door de aankoop van een eigen woning. [3]
Synoniemen
- [1] vervanger
Vertalingen
1. iemand die een taak van iemand anders overneemt
Gangbaarheid
- Het woord aflosser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "aflosser" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ de Standaard 16/12/2013 om 10:34 door Klaas Debacker Stagiairs geneeskunde draaien shifts van meer dan 24 uur
- ↑ de Standaard 28/11/2012 om 13:45 door kidr | Bron: Belga Staking De Lijn Antwerpen breidt uit
- ↑ De Telegraaf LEON BRANDSEMA 01 feb. 2018 CBS: Vooral ouderen dupe aflosboete
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be