afhankelijkheid
Uiterlijk
- af·han·ke·lijk·heid
- afgeleid van afhankelijk met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afhankelijkheid | afhankelijkheden |
verkleinwoord |
de afhankelijkheid v
- dat iets bepaald wordt door iets anders
- Door de afhankelijkheid van het weer kun je schilderwerk niet altijd vooraf plannen.
- het niet zonder kunnen
- Hij vindt zijn afhankelijkheid van alcohol en tabak niet prettig.
- De oude vrouw vindt haar afhankelijkheid van haar kinderen storend.
- ▸ Ze had gegokt en verloren en daarmee de enige vriendschap verspeeld die ze ooit had gekend.Teresa had nog nooit iemand gemist. Het openbaarde een afhankelijkheid in haar die haar woedend maakte.[1]
1.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord afhankelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jessie Burton (vert.Marja Borg)“De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789024574704