afgezant
Uiterlijk
- af·ge·zant
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘(van staatswege) afgevaardigde’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
- samenstelling van af en gezant [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afgezant | afgezanten |
verkleinwoord | afgezantje | afgezantjes |
de afgezant m
- iemand die als officiële vertegenwoordiger naar een andere partij gestuurd wordt
- Op de klimaatconferentie van Bali werd de Amerikaanse afgezant uitgefloten.
- Het woord afgezant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afgezant" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "afgezant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ afgezant op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 89 %