afbonken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·bon·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van af bw en bonken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afbonken |
bonkte af |
afgebonkt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
afbonken [1]
- met veel lawaai naar beneden gaan
- ▸ Bakker ziet wat voorbijkomen: “Zes Russen voor een party-weekend, een stel uit Berlijn dat dol was op house-muziek. Midden in de nacht stofzuigen, rondstampen, schuiven met meubels. Roken mag binnen niet dus hup, met z’n allen weer de trap afbonken.[2]
- bij turfsteken de bovenste, onbruikbare veenlaag afsteken
Synoniemen
- [2] afbonzen
Gangbaarheid
- Het woord 'afbonken' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afbonken" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron MARJOLEIN SCHIPPER“Lezers over Airbnb” (26 mrt. 2016), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 49 %
- Prevalentie Vlaanderen 61 %