acconsonantie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·con·so·nan·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord acconsonantie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de acconsonantiev

  1. (letterkunde) rijm van woorden door gelijkluidendheid van medeklinkers
     voorbeeld:
    Gij zult wel nimmermeer ontwaken,
    want gij bleef roerloos toen de trap
    zo kraakte bij de stille stap
    des mans, die kwam om toe te maken.
    [1]
     In het beginsel hebben klinkers meer présence dan medeklinkers (hoewel je met een royaal gebruik van schr, str, m en nog andere geluiden nog aardig wat emoties kunt doen opflakkeren), en we zien dan ook assonantie veel vaker optreden dan acconsonantie - of het nu voortkomt uit poëtisme, slordigheid of onkunde.[2]
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 8 oktober 2022 Weblink bron (1908) in: Forum., jrg. 1 nr. 11 (1980; origineel november 1932), Reflex, Utrecht, ISBN 90 6322 034 0, p. 667
  2. Bronlink geraadpleegd op 8 oktober 2022 Weblink bron
    H.H. Polzer (bekend onder ps. Drs. P.
    Het Rijmschap in: Onze Taal., jrg. 49 nr. 11 (november 1980), Genootschap Onze Taal, Den Haag, p. 105